Participatie bij opwekking hernieuwbare energie - Fons d'haens
Het kennisprogramma Bindend Besturen in Brabant onderzoekt, maar haalt ook verhalen op uit Brabant. Zoals het verhaal van Fons d’Haens, Wethouder ruimte, milieu en wonen in de gemeente Bladel. Wil je ook je verhaal delen en vertellen? Laat het weten via info@bindendbesturen.nl
De energietransitie. Ook onze gemeente ontkomt er niet aan. Rijen boze insprekers voor de commissievergadering. Aan de orde is het voorstel om een gebied in de gemeente aan te wijzen voor de opwek van hernieuwbare energie. Elektriciteit die moet worden opgewekt met windturbines of zonneparken.
De weerstand is groot. Waarom moet dat bij ons? Hoe zit het met het landschap? Slagschaduw en geluid? Kunnen die molens niet op zee, of een kerncentrale? En de hamvraag: waarom wisten we nergens iets van?
Dat vragen de raadsleden zich natuurlijk ook af! Hoe kan dat nou, wethouder? Zijn jullie de inwoners vergeten?
Integendeel! Eerder heeft de raad besloten dat de gemeente energieneutraal moet worden. Bij het daaropvolgende onderzoek is volop ingezet op participatie. Met vijf gemeenten werkten we daarna samen om beleid te ontwikkelen voor de plaatsing van windturbines en zonneparken. Gedurende twee jaar zijn er drie rondes geweest met inloopavonden. Aanvullend is gecommuniceerd via de gemeentelijke kanalen en met een speciale website voor het project. Dat wist de gemeenteraad zelf natuurlijk ook wel, want de raadsleden werden overal voor uitgenodigd en bovendien nog herhaaldelijk apart bijgepraat en bestookt met nieuwsbrieven.
Op de informatiebijeenkomsten liep het overigens geen storm. De opkomst was redelijk voorspelbaar: belangenbehartigers namens boeren of natuur, bestuurders van de energiecoöperatie en een enkele gepensioneerde natuurkundeleraar. Geen ‘gewone’ inwoners…
De beleidsvorming verliep van grof naar fijn: bepalen van de (gezamenlijke) ambitie, een inschatting van het hiervoor benodigde vermogen in termen van aantallen windturbines en/of ha’s zonnepark. Een heuse plan-MER (met eigen inspraaktraject!).
Het voorkeursalternatief van de plan-MER is duidelijk: voor de minste impact op natuur en milieu en bovendien het meest efficiënt qua netwerk wordt per gemeente een zoekgebied aangewezen. Er wordt een raadsvoorstel opgesteld om het beleid vast te stellen, inclusief een afgebakend zoekgebied.
Inwoners van het zoekgebied ontvangen kort voor de commissievergadering een brief waarin het voorstel wordt toegelicht. En dan is de geest uit de fles. Want blijkbaar zijn alle voorbereidingen aan deze inwoners voorbijgegaan. De weerstand is groot en krijgt politiek wind mee omdat enkele partijen gelegenheid zien de oorspronkelijke ambitie in twijfel trekken. Resultaat is dat het voorstel van de agenda verdwijnt.
Terugkijkend blijkt dat ‘participatie’ geen eenduidig begrip is. We hebben de complexiteit onderschat. Ten eerste zijn de echte belanghebbenden pas te definiëren als helder is wáár een concrete ontwikkeling zich gaat voordoen. Overigens wordt dan ook dan pas voor de gemeenteraad echt inzichtelijk wat de eerdere kaderstelling betekent.
Ten tweede, en misschien wel belangrijker, is het aanwijzen van een zoekgebied wel erg ‘top down’. De bedoeling was om initiatiefnemers in het gebied uit te nodigen om een project te starten. Maar op die manier lijkt de uitkomst voor het gebied (inclusief inwoners) al op voorhand bepaald. Het voorgestelde beleid stelde dat de omgeving in een project moest kunnen deelnemen, en het gebied moest profiteren. Maar door een zoekgebied aan te wijzen, wordt het proces geforceerd in plaats van spontaan.
De uitgangspunten van het voorgestelde beleid zijn valide: naast ruimtelijke inpassing en lage impact op milieu worden draagvlak en eigenaarschap als voorwaarden gesteld. Maar écht eigenaarschap en draagvlak maakt meer kans als initiatiefnemers een project bottom up kunnen ontwikkelen.
Achteraf was het beter geweest om voor het hele grondgebied van de gemeente initiatiefnemers uit te dagen om het beste project in te dienen. Met heldere spelregels aan de voorkant, gewenste totale capaciteit en een tijdvak om initiatieven uit te werken. Om daarna afgewogen één of meer projecten voor te leggen aan de gemeenteraad.
Kunnen de ‘lessons learned’ nu worden benut bij het opstellen van de Regionale Energiestrategie (RES), waar 21 gemeenten moeten aangeven hoe en waar grootschalige opwek plaats gaat vinden? Ondanks (opnieuw) een behoorlijk opgetuigd communicatie en participatie traject, stevenen we af op een kaart met zoekgebieden die lokaal inwoners en gemeenteraden zal overvallen.
De RES is bovendien complexer: stedelijke gemeenten (grootverbruiker van energie maar geen ruimte voor opwekking) en landelijk gebied komen tegenover elkaar te staan. De nijpende schaarste op het elektriciteitsnetwerk maakt tijdige realisatie onzeker waardoor gemeenten de kat uit de boom willen kijken.
Een proces waarbij collectieven van bedrijven en inwoners projecten kunnen ontwikkelen, aan de hand van duidelijke spelregels mbt eigenaarschap, draagvlak en ruimtelijke inpassing verdient de voorkeur. Maar de systematiek van de RES, waar gemeenten met een strakke deadline moeten aangeven welke bijdrage aan hernieuwbare energie ze kunnen leveren, verhoudt zich slecht met zo’n bottom-up aanpak waarvan de uitkomst in termen van gigawatts ongewis blijft. Anderzijds dreigt de RES een papieren tijger te worden die het draagvlak voor de energietransitie eerder uitholt dan bevordert.
Fons d’Haens